Door de bank genomen kom ik na een reis thuis met enig weemoed in mijn lijf. Vaak zit ik alweer in het vliegtuig naar Europa, terwijl ik net de smaak van het reizen te pakken heb. Heel af en toe echter, vind ik thuiskomen heerlijk.
Als zelfverklaard traveljunkie is het gemakkelijk om te schrijven over landen en steden, waar je verliefd op geworden bent. Die je hart hebben gestolen. Bij het gros van de bestemmingen heb ik het gevoel dat ik er te kort ben geweest en zeker nog eens terug moet om meer te zien, te doen en te genieten. Maar er zijn landen die juist het tegenovergestelde gevoel geven. Voor mij was dat Egypte. Ik ben blij dat ik er geweest ben, maar ik was denk ik nog blijer om naar huis te gaan.

Egypte dus. Het land van de piramides, de tempels van Luxor en Toetanchamon. Maar voor mij is het sinds mijn bezoek enkele jaren geleden – net voor de revolutie van 2011 – vooral het land van ‘baksheesh’, wantrouwen en geldklopperij. Gaandeweg de reis woog de schoonheid van het cultuurhistorisch erfgoed niet meer op tegen de onvriendelijkheid en ongastvrijheid die ik ervoer. Vaak voelde ik me een wandelende portemonnee. En groette iemand me eens spontaan op straat, dan volgde de koude douche nog geen halve seconde later: ‘ Baksheesh?’, ofwel ‘fooi alsjeblieft?’. Louter voor de glimlach en het opsteken van de hand.

Dat lokale winkeliers, taxichauffeurs en andere ondernemers testten of ik een beetje bij de les was, kon ik nog begrijpen. Lastiger te accepteren vond ik dat je ook bij (semi-) officiële punten als het metrostation of zelfs de kassa van het Egyptisch Museum in Caïro alert moest blijven.Tot vervelens toe. Ik kan me herinneren dat ik voor het kopen van een metrokaartje zeker drie keer heb moeten vragen om mijn – volledige bedrag aan – wisselgeld. Het werd niet alleen storend, maar voedde ook mijn wantrouwen jegens bijna iedereen. Voortdurend op je hoede zijn, verhoogt wat mij betreft op geen enkele manier de vakantiepret.

Laat ik voorop stellen, Egypte heeft bezoekers veel te bieden: zon, zee en strand voor wie er van houdt, maar bovenal enkele unieke cultuurhistorische schatten, waarvan de tempels van Luxor en de piramides van Gizeh vermoedelijk de bekendste zijn. Absoluut bijzonder om te zien, ik geef het toe, maar het is misschien wel de oorzaak van de tamelijk onvriendelijke houding jegens toeristen. De bezienswaardigheden zijn zo bijzonder dat mensen van over de hele wereld toch wel komen. Dat doen ze immers al sinds jaar en dag. Of de Egyptenaren ze nu gastvrij ontvangen of niet.
Kunnen we het de ‘gewone’ Eygptenaren kwalijk nemen dat zij proberen mee te profiteren van de economie die toerisme heet? Ze gingen jarenlang gebukt onder een dictatoriaal regime en om nou te zeggen dat het leven na de revolutie zoveel beter is geworden? Ik waag het te betwijfelen. Ook de armoede – voor veel mensen in Egypte nog steeds bittere realiteit – zal een rol spelen bij de gedachte dat buitenlandse bezoekers wandelende geldmachines zijn. Ergens snap ik het ook wel, maar dat heeft niet kunnen voorkomen dat ik opluchting voelde toen ik het land verliet. Blij dat ik de tempels van Luxor en de piramides had gezien, maar vooral blij dat ik naar huis ging. Voor het eerst – en tot nu toe ook voor het laatst – moest ik beamen dat er misschien toch een kern van waarheid zat in het oud-Hollandse gezegde ‘oost west, thuis best’. Voor die ene keer.