In het land waar de Amerikaanse sleeën van weleer een soort rijdend museum vormen op straat – oke, oke, ze staan ook geregeld met panne langs de weg – is de auto het perfecte vervoermiddel om het eiland te verkennen. Een gedetailleerde wegenkaart is overigens geen overbodige luxe wegens gebrek aan duidelijke bewegwijzering. Ook is het even wennen dat de snelweg niet alleen voor auto’s bestemd is, maar ook voor iets minder snelle weggebruikers. Zo kan het zomaar zijn dat je midden op de snelweg een peloton wielrenners tegenkomt, een paard en wagen moet inhalen of ternauwernood een overstekende voetganger kunt ontwijken. Wie dat eenmaal doorheeft, de (slechte) staat van de wegen in het algemeen heeft ondervonden en weet dat straatverlichting een van de vele schaarse goederen is, realiseert zich al snel dat rijden in het donker op Cuba niet aan te bevelen is. Oh ja en tank als je langs een benzinestation rijdt, je weet nooit wanneer je de volgende tegenkomt.
Een naam mag in relatie tot Cuba niet onvermeld blijven. Che Guevara, feitelijk zoon van Argentinië, maar de geschiedenisboeken ingegaan als de held van de revolutie van Cuba, zonder wie Fidel Castro wellicht nooit aan de macht was gekomen. Na zijn Cubaanse zegetocht trok Che verder, eerst naar Congo en later naar Bolivia. Daar werd hij in 1967 door de CIA opgepakt en een dag na zijn arrestatie geëxecuteerd. Voor Cuba is en blijft Che een held. De man met de wapperende manen en de indringende blik. Zijn resten werden in 1997 overgebracht naar Cuba, waar in de stad Santa Clara een mausoleum voor hem en zijn medestrijders is opgericht. Zowel het mausoleum als het naastgelegen Che-museum zijn gratis te bezoeken – onofficieel zijn Amerikanen hier trouwens niet welkom – maar camera’s mogen niet mee naar binnen. Che is in de ogen van Cubanen een held, maar wie het mausoleum in Santa Clara heeft gezien, krijgt eerder het idee dat hij voor hen een heilige is.

Cuba. Eiland van zon, zee en strand, Cuba Libres en moijito’s, salsa en sigaren, maar ook van bittere tegenstellingen. Terwijl voor toeristen en vooral hun toeristenpesos niets te gek is, staan Cubanen zelf nog iedere week in de rij met hun voedselbon voor suiker, kip of wat ze er maar voor kunnen krijgen. Raak je per ongeluk verzeild in een supermarkt voor locals, waan je je terstond in een Oostblokwinkel van weleer. Eindeloze rijen lege schappen, waarin die ene vitrine met slechts een stapel bouillonblokjes schrijnend aandoet. In dat licht bezien is het niet vreemd dat mensen je te pas en te onpas vragen of je nog iets voor ze hebt. Een pen, een westers geurend zeepje of een flesje parfum misschien. Het zijn lastige vragen. Je wilt graag helpen, maar doe je dat door op dit soort vragen in te gaan?


De lust voor het leven is aanstekelijk en alom aanwezig. Een bezoek aan de casa de la musica in Santiago de Cuba staat me nog helder voor de geest. Meer door wat zich buiten dan binnen afspeelde. De toegangsprijs is voor veel inwoners niet op te brengen, maar die laten zich daardoor niet van de wijs brengen. Buiten op straat klinkt de muziek nog luid en duidelijk en de straten zijn rustig genoeg om de salsa te dansen. En dat doen ze. Met overgave. En jaloersmakende soepele heupen.
